Publicatie:Erfgoedgebruikers en IIIF: Een nodenbevraging voor Mmmonk

Uit Cultureel Erfgoed Standaardentoolbox
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Samenvatting

Aan de hand van interviews bepaalden we de huidige IIIF-noden van erfgoedgebruikers.

Wat is er nodig om IIIF verder ingang te doen vinden in het Vlaamse erfgoedlandschap? Wat zijn de drempels en opportuniteiten?


Referentie
Titel Erfgoedgebruikers en IIIF: Een nodenbevraging voor Mmmonk (Voorkeurstitel)
Locatie https://mmmonk.be/over-iiif/
Uitgever
Jaar van uitgave 2021
Rechten publiek domein
Persistent ID


INLEIDING

Mmmonk verenigt virtueel de 819 manuscripten van de abdijen van Ten Duinen, Ter Doest, Sint-Baafs en Sint-Pieters. Fase 1 en 2 (oktober 2019 – november 2021) draaiden rond het creëren van duurzame bouwstenen om de digitaal beelden van het corpus samen te brengen. We hebben ingezet op de digitalisatie en metadatering van de volledige collectie Duinen- en Doestmanuscripten in de Openbare Bibliotheek van Brugge en het Grootseminarie Brugge. Er zijn circa 130 manuscripten bewaard in collecties verspreid over Europa en Noord-Amerika die we via IIIF zullen toevoegen aan het digitale corpus.

In fase 3 (november 2021 – november 2022) zal de focus van Mmmonk liggen op de creatie van een platform en het samenbrengen van het corpus, maar ook op de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke toegangen tot IIIF en op IIIF-sensibilisering bij de doelgroepen. We gaan op zoek naar snelle en wendbare oplossingen voor de hangende IIIF-vragen. Via minimal computing willen we IIIF-tools aanbieden die onderzoek op onze manuscripten verder faciliteren. Uit analyses van fases 1 en 2 en de keynote “UX Interviews on IIIF” van Amy Deschenes (Harvard University Library) op de IIIF conferentie van juni 2021 kwam de discrepantie tussen de gebruikersnoden en de bestaande IIIF-technologie sterk naar voren.[1]

Bovendien lopen de verwachtingen van de gebruikersnoden vanuit ontwikkelingsoogpunt niet altijd gelijk met de reële gebruikersnoden. Door de focus te leggen op de ervaring van de gebruikers en niet vanuit IIIF zelf te starten, centreren we de user experience in plaats van de technische achtergrond waarop de gebruikers werken.

Via negen interviews namen we een doorsnede van de gebruikersnoden van onze doelgroep. De interviews, die online plaatsvonden en gemiddeld anderhalf uur duurden, werden afgenomen in de loop van juni tot september 2021. De correspondenten komen vanuit diverse velden in aanraking met onze manuscripten. Zo spraken we met boekhistorici, sociaal historici, kunsthistorici, lettervormgevers, curatoren, uitgevers, … We spraken met doctorandi en professoren, met commerciële partners en vrijwilligers.

De gesprekken werden gevoerd aan de hand van een vragenlijst en ieder gesprek volgde hetzelfde stramien. Waar de gesprekspartner interessante bedenkingen toe te voegen had, gingen we met bijvragen dieper op de kwestie in. Dit zorgde voor een genuanceerd beeld van de huidige ingang van IIIF in het Vlaamse erfgoedveld.

We hanteerden tijdens de gesprekken een non-IIIF focused approach waarbij we vertrokken vanuit de onderzoekspraktijk van de correspondent. Hoe staat die t.o.v. nieuwe technologieën? Is die een early adapter of toch eerder een laggard? Hoe ziet de dagelijkse onderzoekspraktijk er uit? Hoe worden bronnen gezocht? Welke platformen worden gebruikt? Wordt er gezocht op kernwoorden of net heel gericht? Pas nadat we zicht kregen op de praktijken zonder expliciete IIIF, verleggen we ons gesprek naar IIIF binnen het Mmmonk-project en de beoogde vernieuwingen die we willen doorvoeren. Ziet de onderzoeker hier het nut van in? Is het een meerwaarde voor hun praktijk? Welke drempels ervaren ze?

Dit is geen sectorbrede en uitgebreide bevraging. We trachtten eerder een doorsnee te maken van de verschillende profielen van gebruikers om onze verdere acties te oriënteren. Met de resultaten van deze bevraging willen we voorbij gaan aan onze eigen blinde vlekken, en onze denkbeelden over hoe mensen IIIF-materialen gebruiken aan de kant zetten. We willen beter begrijpen hoe mensen IIIF en digitale beelden gebruiken. Met de uitkomsten van de gesprekken gaan we prioriteiten toekennen aan de ontwikkelingswerven uit de derde fase van het project.

VOORKENNIS IIIF

We peilden naar voorkennis rond IIIF. De meeste correspondenten geven aan al van IIIF gehoord te hebben en het waarschijnlijk al gebruikt te hebben bij het raadplegen van manuscripten, zij het zonder te beseffen dat ze met IIIF te maken hadden. De digitale beelden worden geraadpleegd en basisfuncties als deep-zoom en bladeren worden gebruikt. Er wordt niet op zoek gegaan naar IIIFspecifieke beelden. Manifestlinken worden niet herkend en niet (her)gebruikt.

De details en de manier waarop IIIF is opgebouwd is onduidelijk en wordt vaak als technisch ingewikkeld ervaren. IIIF wordt in zijn algemeenheid wel als nuttig en belangrijk ervaren maar de meeste onderzoekers weten niet hoe het voor hun praktijk van nut kan zijn. Een enkele correspondent gaf aan blij te zijn te ontdekken dat er manuscripten beschikbaar waren via IIIF zodat ze in Mirador naast elkaar konden worden gelegd.

In het gebruikersonderzoek van Amy Deschenes ging ze na hoe de praktijk van gebruikers die vertrouwd zijn met IIIF verschilt van die van mensen die niet met IIIF werken, of hoe gebruikers IIIF hebben leren gebruiken, of gebruikers die vertrouwd zijn met IIIF er voor kiezen wel of niet IIIF te gebruiken, en waarin ze de nuances leggen. Wordt voor de ene toepassing IIIF gebruikt en voor de andere niet bijvoorbeeld? Wordt IIIF als een meerwaarde voor hun onderzoek beschouwd?[2] Voor onze context kunnen we concluderen dat er een grote nood bestaat aan IIIF-educatie. We moeten vanuit de basis beginnen en onderzoekers uitleggen wat IIIF is en hen voortonen wat er mee gedaan kan worden.

SEARCH&BROWSE

Huidige praktijk

Google blijkt vaak het startpunt te zijn voor verkennend onderzoekswerk. Verschillende correspondenten geven aan te starten met een basiszoekopdracht in Google. Gespecialiseerde databanken zoals Hathitrust, Grafikportal, BVMM, Bibale, Biblissima, Manuscripta Mediaevalia, Handschriftenportal, Gallica, … worden vaak pas in tweede instantie geraadpleegd maar blijven bijzonder belangrijk. Daarnaast geven veel onderzoekers aan dat hun zoektocht zelden volgens hetzelfde stramien verloopt en dat de weg vaak kronkelig en gevoelsmatig is. Velen geven ook aan dat ze door hun jarenlange ervaring weten wat ongeveer waar te vinden is.

De onderzoeksvraag, -domein en de onderzochte periode bepalen vanzelfsprekend de heuristiek. Voor de vroegmoderne periode wordt vaker op trefwoorden gezocht, voor de middeleeuwse periode weten onderzoekers al vaker de shelfmarks van specifieke manuscripten. De combinatie van gericht en associatief, via de zgn. sneeuwbalmethode, zoeken, brengt het belang van gelinkte trefwoorden aan het licht.

Uit de bevraging kwam ook naar voren dat onderzoekers niet op zoek gaan naar IIIF-specifieke materialen. De zoektocht wordt in de eerste plaats bepaald door de onderzoeksvraag. Geen van onze correspondenten voerde onderzoek waarbij IIIF onontbeerlijk is. Hieruit volgt dat het inzetten op SEO van ons te ontwikkelen platform van primordiaal belang is.

Hieruit volgt dat het inzetten op SEO van ons te ontwikkelen platform van primordiaal belang is.

FIGUUR 1: MS. 251 IN MIRADOR VIEWER, HTTPS://SHAREDCANVAS.BE/IIIF/VIEWER/MIRADOR/B_OB_MS251

Metadata

Metadata zijn de poort naar onze handschriften en zijn inherent verbonden aan de manuscripten, zowel via de Presentation API in het IIIF-manifest, als in het catalogusrecord. Uit alle interviews kwam de noodzaak op een vlotte en gevoelsmatige toegang tot de metadata naar voren. Men wil snel zicht krijgen op de metadata die van belang zijn voor het onderzoek, zowel in de zoekresultaten als in de viewer zelf.

De vraag die hierop volgt is tweeledig. Kiezen we voor de stand-alone versie van de viewer zoals die nu bestaat (zie bovenstaande figuur) en welke metadata worden in de beperkte ruimte die deze opstelling toelaat aangeboden. Of kiezen we voor een embedded versie van de viewer in het online catalogus record waarbij de metadata onder of naast de viewer wordt weergegeven?

In het eerste scenario moet de omschakeling tussen de viewer en het catalogusrecord bijzonder snel kunnen gebeuren. In zowel de Mirador viewer als de Universal Viewer die vanuit Mmmonk en Shared Canvas worden aangeboden, staat de link naar de catalogus centraal. De Aquabrowser die nu ook voor de openbare bibliotheek wordt gebruikt, is echter niet op maat van erfgoedmaterialen. Het ontwikkelen van een nieuw platform, geeft ons dus ruimte om de metadata zo te rangschikken en te organiseren dat deze gevoelsmatig door de gebruiker gehanteerd kan worden. Als we de metadata in de volledigheid opnemen in de viewer, bestaat het gevaar dat het teveel aan informatie zorgt voor onoverzichtelijkheid.

We moeten ons echter de vraag stellen welke informatie opgenomen moet worden in de viewer en welke enkel in het catalogusrecord. Welke metadata onontbeerlijk is, verschilt echter van onderzoeker tot onderzoeker. Buiten de standaard metadata, blijkt de provenance wel telkens terug te komen. Een enkele onderzoeker gaf aan afmetingen bijzonder belangrijk te vinden en telkens vast te lopen op het ontbreken van deze ogenschijnlijke vanzelfsprekende informatie. De correspondenten willen vooral snel overzicht krijgen op de metadata en het manuscript zelf. Dit veronderstelt een vlotte schakeling tussen record en viewer. Spotlight Vatican wordt aangehaald als goed voorbeeld.[3] Typerend voor Spotlight is de embedded viewer in het catalogusrecord.

Figuur 2: SPOTLIGHT,VATICAN LIBRARY, HTTPS://SPOTLIGHT.VATLIB.IT/HUMANIST-LIBRARY/CATALOG/URB_LAT_1

Deze embedded versie van de Mirador Viewer laat toe om uitgebreid metadata en andere informatie toe te voegen aan het catalogusrecord om het record zo danig te verrijken dat het manuscript uitvoerig gecontextualiseerd kan worden. Uit de interviews kwam steeds de sterke wens naar verdere contextualisering naar voren. De inhoudelijke ontsluiting van de handschriften via trefwoorden, transcripties, georeferentiële data, gelinkte personen, sleutelreferenties zouden de heuristiek van onze correspondenten aanzienlijk kunnen vergemakkelijken. Deze data zou mee het startpunt van onderzoek kunnen vormen en de handschriften in een bredere context situeren. Vatican Library voorziet ook de optie om de verrijkte data te verbergen en enkel de primaire metadata weer te geven.

Manuscripta Mediaevalia wordt ook als goed voorbeeld aangehaald. Hier worden zowel catalogen als basisliteratuur opgenomen in de metadata.

FIGUUR 3 MANUSCRIPTA MEDIAEVALIA, HTTP://WWW.MANUSCRIPTA-MEDIAEVALIA.DE/#|5

Eén correspondent stelde ook voor om de handschriften te linken met de (eerste) catalogus van de collecties, om het handschrift binnen de bewaargeschiedenis te schetsen zoals in bovenstaande afbeelding bij Manuscripta Mediaevalia gedaan wordt. Een andere correspondent gaf aan graag linken te zien tussen de bibliografische referenties en hun catalogusrecord. Als we doorvroegen bij onze correspondenten, kwam een HTR-laag vaak als ultieme droom naar boven. De doorzoekbaarheid van de tekst zou onderzoek bijzonder goed faciliteren. Op dit moment echter is de tijdsinvestering om HTR-modellen te trainen nog te groot ten opzichte van de winst die we op onze schaal van handschriften zouden kunnen boeken.

We kunnen hieruit aanbevelen dat de handschriften niet als op zichzelf staande objecten beschouwd mogen worden en dat het contextualiseren en linken van de metadata, tags en referenties van belang is voor het organisch zoekproces van de gebruiker.

OPSLAAN EN DELEN VAN INFORMATIE

We vroegen onze gebruikers hoe ze informatie opslaan. De praktijk verschilt van onderzoeker tot onderzoeker maar kunnen langs dezelfde lijnen geplaats worden als de prototypes die Amy Deschenes uitzette in haar keynote op de 2021 IIIF Conference. Zij destilleerde uit haar gebruikersonderzoek voornamelijk gatherers en adopters.[4] Enerzijds hebben we gebruikers die bang zijn voor linkrot en digitale kopies maken van het object, hetzij via download of screenshots (de zgn. gatherers). Deze methode lijkt eenvoudiger te passen in de hybride vorm van werken waarbij ook niet IIIF-objecten worden geraadpleegd. Anderzijds zijn er de gebruikers die wel vertrouwen hebben in de persistente links (de zgn. adopters). Zij gebruiken niet noodzakelijk de manifestlink als verwijzing naar het object maar slaan vaak de viewerlink op (bv. https://sharedcanvas.be/IIIF/viewer/mirador/B_OB_MS251 in plaats van https://sharedcanvas.be/IIIF/manifests/B_OB_MS251). Onze correspondenten gaven aan niet te begrijpen hoe de manifestlink precies gebruikt kan worden en waar ze deze kunnen vinden. We dienen dus in te zetten op basiseducatie rond die manifestlink, de persistentie ervan en de voordelen die de interoperabiliteit van het manifest kan bieden.

Een opvallende bevinding is dat de persistentie van de linken naar de online beelden zorgt voor een andere manier van wetenschappelijke argumenteren. In publicaties verwijzen historici nu vaker naar de beelden en waar ze te vinden, in plaats van enkel naar het handschrift en de folio zelf. De peer review kan dus intensiever gevoerd worden en de transparantie van het wetenschappelijk onderzoek wordt verstevigd. Bovendien zorgt de beschikbaarheid van online manuscripten voor een intensiever gebruik van de handschriften. Onderzoekers worden nu verondersteld gelijkaardige manuscripten en andere versies van de onderzochte manuscripten ook te behandelen. Dit zorgt niet enkel voor het toegenomen belang aan linken naar deze manuscripten, maar verhoogt ook de druk op de instellingen en hun overheden om mee te gaan in de digitaliseringsgolf. We kunnen er van uit gaan dat ook een toename in het gebruik van IIIF en de toename van het belang van de interoperabiliteit, de druk op instellingen die nog geen gebruik maken van IIIF zal vergroten. We kunnen evenwel de bedenking maken dat handschriften uit instellingen die hier geen budget of eerder een conservatieve houding tegenover aannemen, minder geconsulteerd of zelfs gevonden zullen worden.

Een correspondent was bijzonder enthousiast over de mogelijkheid om zelf corpussen samen te stellen, over de muren van de bewaarinstellingen heen en dit zo ook te kunnen delen (bijvoorbeeld om de vorm van een ampersand in verschillende manuscripten te vergelijken en de bevinding geïntegreerd te kunnen delen). Ma séléction van Biblissima is daarbij een eerste spraakmakende voorbeeld.

Er dient opgemerkt te worden dat duidelijke informatie over auteursrechten (en daarbij horend ook voorwaarden voor de publicatie voor wetenschappelijke doeleinden) onontbeerlijk is voor het delen van metadata en beelden. Iemand haalde ook de mogelijkheid van een mailto-knop aan zodat er bij twijfel gemakkelijk contact kan worden opgenomen met de beherende instelling, en dit niet enkel rond auteursrechten maar ook voor andere vragen rond het manuscript. Een menselijk aanspreekpunt blijft cruciaal.

ANNOTATIES

In het begin van de tweede fase van het project maakten we een stand van zaken op over IIIFannotaties;[5] In de gesprekken met de correspondenten toonden we aan de hand van voorbeelden de evolutie binnen annotaties voor IIIF en wezen we hen op het verschil tussen sticky notes en interoperabele annotaties. Ook legden we de nadruk op de verschillen tussen een open en gesloten omgeving, en toonden we het belang van al dan niet persistente annotaties.

De correspondenten zagen al snel mogelijkheden voor onderwijs, en dit in combinatie met een gesloten werkruimte waarbij studenten kunnen werken, informatie met elkaar en docenten delen, en waarbij de toegevoegde annotaties gecontroleerd en gefaseerd gepubliceerd kunnen worden. Zo zouden studenten bijvoorbeeld, in een gesloten omgeving, kunnen transcriberen, en zouden de resultaten hiervan, na controle en in samenwerking met de beherende instelling, online beschikbaar gemaakt kunnen worden in het manifest van het manuscript. Annotatielijsten zouden hierbij bijvoorbeeld kunnen ingezet worden om verschillende transcripties naast elkaar te leggen en de student de mogelijkheid te bieden zelfstandig te verbeteren. We merken echter dat docenten eigen platformen hebben ontwikkeld waarbij studenten hun paleografische vaardigheden kunnen oefenen.

Alle correspondenten geven aan bezorgd te zijn over een open annotatietool waarbij er ongecontroleerd informatie aan de manuscripten zou worden toegevoegd. Dit zou voor ruis en vervuiling zorgen. Er is bij een open annotatietool op z’n minst een moderator nodig om toe te zien op juistheid en uniformiteit van de annotaties. Als gevolg hiervan zijn onderzoekers ook minder geneigd om aangereikte annotaties te gebruiken als bron voor hun onderzoek. De annotaties zouden via een transparant systeem van peer review de rigoureuze wetenschappelijke praktijk moeten garanderen. Een correspondent maakte de vergelijking met Wikipedia en hoe dit niet als wetenschappelijke bron wordt beschouwd. Voor een andere correspondent zouden annotaties interessant kunnen zijn als beschrijvende informatie maar overbodig als interpretatie die ze liever zelf doet. Er wordt ook aangegeven dat een te volle workspace voor verminderde focus zou zorgen. Veel mensen vertrekken graag van een clean sheet en hebben buiten de metadata graag een onbevangen eerste blik. Een aparte annotatieknop zou hierbij een oplossing kunnen zijn. Daarnaast wordt ook aangegeven dat het zelf toevoegen van annotaties voor onderzoekers (als eigen werknotities) niet zo interessant is, zowel in een gesloten als open omgeving. Naar een tool waarbij de onderzoeker in een gesloten omgeving werknotities zou kunnen maken, is geen vraag. Niet alle manuscripten zijn beschikbaar in IIIF en er zou dus in een hybride systeem gewerkt moeten worden om de eigen notities te beheren. Ook annoteren in een open omgeving waarbij de annotaties aan het manuscript gekoppeld worden en voor iedereen zichtbaar worden, spreken niet aan. Er zijn twijfels rond de persistentie van de annotaties en de academische return hierbij is niet erg groot. De focus op publiceren in tijdschriften verdringt de tijd die hierin zou kunnen worden geïnvesteerd. Er komen ook vragen rond auteursrechten naar boven en de benodigde tijd om het annoteren zelf aan te leren.

Annotaties blijken voor onze gebruikers niet prioritair te zijn. Zeker in onderzoekcontext, lijkt het raadplegen en toevoegen van annotaties op de manuscripten niet belangrijk. Onderwijsmogelijkheden daarentegen, in een weliswaar gesloten platform, spreken wel aan. Om de koudwatervrees rond het consulteren van annotaties weg te nemen en te demonsteren wat nu al mogelijk is, lijkt het ons opportuun om een demo-opstelling te maken.

GUIDED VIEWING

De voorbeelden die we toonden, werden op groot enthousiasme onthaald. Onze correspondenten zagen onmiddellijk mogelijkheden voor onderwijs, onderzoekcommunicatie, publiekswerking en andere outreach-activiteiten zoals auteurs die hun werk verder willen onder de aandacht brengen.

Op dit moment is guided viewing enkel mogelijk voor eendimensionale beelden zoals schilderijen met sticky note annotaties. Door deze annotaties te linken met bepaalde regio’s in het canvas en in een volgorde te laten doorklikken, kan er een dynamische presentatie gemaakt worden waarbij de gebruiker de presentatie kan doorlopen maar ook zelfstandig het beeld kan verkennen. Bovendien blijft het beeld geïntegreerd binnen de IIIF-context. We willen guided viewing uitbreiden naar boekmaterialen en loskomen van de eendimensionale beelden. Dit kan gebruikers in staat stellen door de handschriften te bladeren, zowel doorheen de folio’s als door verschillende manuscripten. Dit maakt dat de manuscripten geïntegreerd kunnen worden gepresenteerd en aangeboden, maar ook dat verbanden geëxpliciteerd worden (voor bijvoorbeeld provenance-uiteenzettingen).

Ook de hybride vorm waarbij de gebruiker zowel filmfragmenten zou kunnen toevoegen als annotaties wordt op enthousiasme onthaald. De combinatie van video en manuscripten in IIIF geeft de gebruiker de tijd om op het gemak in het manuscript te duiken. Om een eerste indruk van het manuscript op te doen, meer uitleg te krijgen, en te kunnen pauzeren en nog zich nog wat verder te verdiepen. Zo kan ook de passie van de onderzoeker meegegeven worden en kunnen de dimensies zoals grootte, zwaarte, … van het manuscript getoond worden. Er kwamen ook enkele vragen rond de mogelijkheid van het embedden van YouTubefilmpjes. Niet enkel de herkenbaarheid ervan spreekt aan, maar ook het gebruiksgemak.

Enkele correspondenten maakten wel de nuance dat dit een goede presentatievorm is voor visueel sterke werken, maar voor tekstuele werken er een close reading nodig is. Door in de IIIF-context te blijven, kan de bezoeker echter de tijd gegeven worden om zelf te gaan lezen.

Voor presentaties kwam de opmerking dat presentaties op congressen ed. vaak afhankelijk zijn van een goede internetverbinding. Vertrouwen op online content wordt daarom zo weinig mogelijk gedaan en de gebruikers uiteindelijk toch gebruik maken van Powerpoints en screenshots.

Er werd ook aangegeven dat er weinig tijd is om nieuwe presentatievormen aan te leren. De leercurve moet organisch en snel gebeuren. Publiekswerkers geven aan niet veel tijd te hebben zich toepassingen eigen te maken waarvan er de return niet onmiddellijk zichtbaar is.

Guided viewing wordt voor publiekswerking en onderwijs als een goede toepassing van IIIF beschouwd. Een eenvoudige tool waarmee een verhaal kan worden opgehangen op verschillende folio’s en manuscripten wordt bijzonder enthousiast onthaald. Ook een hybride vorm van werken waarbij video kan worden toegevoegd aan de guided viewing applicatie, wordt als een meerwaarde beschouwd. Daarbij moet het gebruiksgemak en een minimale leercurve voor ogen gehouden worden.

HERGEBRUIK EN EMBEDDEN

Uit de interviews bleek dat de meeste gebruikers enkel de basisopties van de IIIF-viewers gebruiken, zoals raadplegen, zoomen, door het manuscript bladeren. De manifestlink vinden en in een andere viewer openen, bleek voor velen een drempel. Functionaliteiten zoals verschillende manuscripten via de manifestlink in Mirador naast elkaar leggen, waren amper gekend. Door te demonstreren wat IIIF nu al kan en hoe het in de praktijk van pas kan komen, werd het draagvlak voor IIIF merkbaar groter. Dit komt overeen met wat Amy Deschenes ook stelde in haar keynote op de IIIF Conference 2021: mensen moeten getoond worden hoe IIIF werkt en wat voor hen het direct voordeel is.6 We moeten gebruikers duidelijk tonen hoe IIIF precies werkt; hoe en waar de manifestlink gevonden kan worden en hoe deze in andere toepassingen kan worden ingevoegd. Mmmonk zal inzetten op workshops waarin basismodaliteiten van IIIF erg duidelijk getoond en uitgelegd worden. Er moet daarbij uitgegaan worden dat gebruikers geen kennis hebben over IIIF. De focus moet liggen op de toepassing van IIIF die zo nauw mogelijk aansluit bij de praktijk van de gebruikers. De voordelen van IIIF moeten daarbij onmiddellijk duidelijk worden.

We vroegen de correspondenten of het embedden van viewers interessant zou zijn. Het geïntegreerd kunnen presenteren van beelden kon op enthousiasme rekenen maar werd niet per se als alternatief voor screenshots gezien. De leercurve voor het toepassen van de html voor het embedden wordt als drempel gezien. Ook dit moet meegenomen worden in de workshop. We peilden naar het enthousiasme over de mogelijkheid om zelf corpussen te kunnen samenstellen, en dit over de muren van de instellingen heen. De uitgewerkte tool van Biblissima (zie afbeeldingen hieronder) biedt hier alvast een mooie oplossing voor. In de online catalogus kunnen verschillende records aangeklikt worden waardoor ze winkelmandjesgewijs bewaard worden in de cookies van de browser. Bovendien voorziet deze viewer (en andere meer uitgebreide Miradorviewers) de mogelijkheid andere manifesten toe te voegen en de workspace via een hyperlink te delen met anderen. De drempels zijn echter dezelfde als bij de annotaties. De vrees leeft dat de link niet persistent is en er zo waardevol werk verloren kan gaan. Om snel echter iets te delen, wordt deze optie wel handig bevonden. Niet alle gebruikers vinden deze opties even relevant, maar er wordt wel geopperd dat een gecombineerde zoekopdracht door de metadata van de verzamelde manuscripten een absolute meerwaarde zou bieden; zeker als er thematische ontsluiting en/of een transcriptie aan het manuscript gevoegd zou zijn. Een correspondent opperde dat het kunnen bewaren van deze zoekopdracht voor hem een meerwaarde zou zijn. Sommige correspondenten geven aan thematische verzamelingen van manifesten te willen maken. Ook hier volgt opnieuw de bedenking dat manuscripten die nog niet in IIIF staan, zouden moeten kunnen worden toegevoegd.

FIGUUR 4 MA SÉLECTION, BIBLISSIMA, HTTPS://PORTAIL.BIBLISSIMA.FR/

De uitbreiding van de Miradorviewer waarbij het ook in de Mmmonk-viewer mogelijk wordt om andere manifesten toe te voegen, speelt in op de impliciete verwachtingen van de gebruiker. Het opslaan van workspaces en het verzamelen van manifesten wordt niet als prioritair beschouwd en blijft onderhevig aan angst voor linkrot en onvolledigheid door de noodzakelijke hybride werkmethodes.

INZICHTEN EN AANBEVELINGEN

De gesprekken met onze correspondenten tonen duidelijk aan dat er een grote discrepantie bestaat tussen de IIIF kennis en competenties van en onze ambities voor de tools die we willen ontwikkelen. Er zijn belangrijke drempels die een algemene ingang van IIIF in Vlaanderen sterk in de weg staan:

  1. Niet alle (online beschikbare) materialen worden in IIIF aangeboden. Onderzoekers werken op een hybride manier waarbij ze soms IIIF-functionaliteiten combineren met andere methodes om informatie op te slaan zoals downloaden, screenshots of foto’s nemen van nietgedigitaliseerde materialen. Veelal komt het er op neer dat enkel de basisfunctionaliteiten van de IIIF-viewers benut worden. Hieruit volgt ook dat er weinig onderzoek afgestemd is op IIIFspecifieke materialen.
  2. Dit heeft ook als gevolg dat de leercurve voor veel van onze correspondenten te steil lijkt voor een onzeker resultaat. Door de hybride vorm van werken, blijven enkel de basishandelingen zoals zoomen nodig. De correspondenten voelen zich niet geneigd tijd te investeren in een technologie die voor abstract en tijdrovend lijkt.
  3. Het typerende IIIF-jargon wordt als drempelverhogend ervaren. Sommige correspondenten gingen er van uit dat IIIF niets voor hen was omdat het te IT’erig klonk. Woorden als manifest, viewer en zelfs metadata blijven een abstracte concepten.
  4. Niet alle bestaande Digital Asset Management systems bieden geen integratiemogelijkheden voor IIIF aan, of ontwikkelde leerplatformen functioneren zonder IIIF en zijn afgestemd op de specifieke noden. Er werd in het verleden zwaar geïnvesteerd in deze beheersystemen, soms is er sprake van een vendor lock-in en de medewerkers kunnen er vlot mee om gaan.
  5. Soms is het niet duidelijk hoe de auteursrechten geklaard kunnen worden of wie er gecontacteerd moet worden om beelden te mogen gebruiken.

Naast de drempels kwamen ook andere inzichten naar boven:

  1. De correspondenten willen snel zicht krijgen op de metadata en het manuscript zelf. De nood naar verdere inhoudelijke ontsluiting en contextualisering van de handschriften kwam als sterke wens naar voren. Meer informatie betekent echter ook een vlotte schakeling tussen viewer en metadata en brengt de vraag naar boven of we met een stand-alone viewer dan wel een embedded viewer moeten werken.
  2. De zoektocht naar manuscripten en bronmateriaal verloopt vaak kronkelig. Google blijkt vaak de eerste startplaats. De gekende databanken en andere platformen volgen vaak pas daarna. Om genoeg verkeer naar onze manuscripten te genereren, moeten we inzetten op SEO zodat de Mmmonk-manuscripten een prominente plaats krijgen op de Google resultatenpagina.
  3. Guided viewing wordt voornamelijk voor onderzoekscommunicatie als handige tool beschouwd, en dit voor visueel sterke handschriften.
  4. Ook de Mmmonk Miradorviewer moet de mogelijkheid aanbieden om andere manifesten in te laden, te kunnen croppen, delen en embedden (en dus moeten we bij uitbreiding ook inzetten op de verdere ontwikkeling van de Content State API).

Er is dus een blijvende nood aan basiseducatie rond IIIF. Met workshops kunnen we onze gebruikers duidelijk maken wat de concrete voordelen zijn van IIIF en hoe zij IIIF in hun dagelijkse onderzoekspraktijk kunnen inzetten. We moeten ons daarbij hoeden om niet te veel jargon te gebruiken. De manifestlink moet daarbij een prominente plaats krijgen. Daarnaast is er blijvende aandacht nodig voor de verdere implementatie van IIIF voor gedigitaliseerde beelden. Goede voorbeelden en toepassingen van IIIF zullen twijfelende bewaarinstellingen en subsidiërende overheden over de streep trekken; vanuit de gebruikersgemeenschap zal er meer vraag komen naar IIIF-beelden en mogelijkheden om onderzoek te kunnen voeren met IIIF. Door in te zetten op zowel de basiseducatie van de gebruikers als zelf als IIIF-ambassadeur te functioneren naar andere instellingen toe, kan de omslag van louter consulturen van digitale beelden naar IIIF voor digital humanities bewerkstelligd worden. Mmmonk kan deze kritische drempel te behalen door verder in te zetten op de kwalitatieve digitale ontsluiting van de manuscripten uit haar corpus en dit in een informatief, aantrekkelijk en innoverend kader.

  1. A. Deschenes, UX Interviews on IIIF, IIIF Conference 2021, https://www.youtube.com/watch?v=87JPwx780VI.
  2. A. Deschenes, ibid.
  3. 3 Bijvoorbeeld: https://spotlight.vatlib.it/humanist-library/catalog/Urb_lat_1
  4. A. Deschenes, ibid.
  5. S. Veramme, Annotaties voor Mmmonk: Stand van zaken, https://mmmonk.be/wpcontent/uploads/2021/06/Mmmonk_annotaties_NL-1.pdf, juni 2021.